“Wij hadden de betere schoenen"
Friedrich Juen stamt uit een kleine smokkelaardynastie uit Gargellen. Zijn oudoom Meinrad Juen gold als een bijzonder gewiekste smokkelaar, die later ook mensen hielp bij de vlucht naar de vrijheid.
Uit nood geboren transporteerde dappere mannen en vrouwen uit de grensgebieden tussen Oostenrijk en Zwitserland in hun rugzakken van alles over de bergen. De “hete” goederen werden zelfs tot aan de Viktualienmarkt in München gebracht. Geliefde producten waren ongebrande koffiebonen, die door de douaniers niet geroken konden worden, maar ook wijn en granen. De gewiekste smokkelaars hadden ook toen al ideeën, om van de gebaande paden af te wijken. Om hun achtervolgers af te schudden spijkerden ze bijvoorbeeld hun zolen achterstevoren onder hun schoenen. Vandaag de dag nog herinnert het een en ander aan de smokkelaars en kan men zich op heerlijke bergtochten een stuk van hun wereld bewandelen.
Hoe is het smokkelen ontstaan?
Friedrich Juen: Vanwege de armoede en de werkloosheid was het smokkelen voor de bewoners van het dal een belangrijke bron van inkomsten, om hun levensstandaard te verbeteren. Voor de eerste wereldoorlog – rond 1890 – werden vooral koffie, meel, zout, tabak en sacharine gesmokkeld. Alles wat er in Montafon niet was of tegen te hoge prijzen – en naar Zwitserland werden dieren en producten zoals boter en vlees alsmede bont en huiden gebracht. Er werd echter zelden meer dan 25 kilo op de schouders geladen, zodat men ook op steile en gevaarlijke bergpaden goed vooruit kwam en in geval van nood ook kon rennen. De koffiebonen transporteerden de smokkelaars ongebrand, zodat douaniers ze niet konden ruiken. Suiker werd weliswaar ook gesmokkeld, maar was echter te zwaar en leverde niet zoveel op. In vergelijking daarmee waren sigaretten en tabak geschikter. Ook waren de schoenen van de Montafoners gewild bij de Zwitserse Alpenbewoners. Smokkelaars hebben de schoenen bezorgd en daarvan een klein handeltje gemaakt.
Wat wordt er bedoeld met de zogenaamde „Kaffeelöchern“ (letterlijk koffiegaten)?
Friedrich Juen: “Kaffeelöchern” waren grotten, verstop- en opslagplaatsen bij de grensovergangen - vaak karstgaten, die uit het kalksteen gesleten waren en waarvan de douaniers natuurlijk niks wisten. Kaffeelöcher vormden ook een tussentijdse opslag: De goederen werden aan Zwitserse zijde gedeponeerd en door de Montafoners opgehaald.
Wat stond een smokkelaar te wachten, wanneer hij ontdekt werd?
Friedrich Juen: Wanneer men ontdekt werd, waren de gesmokkelde goederen verbeurd verklaard. De smokkelaars moesten in de gevangenis of er dreigden geldstraffen. Het werd echter ook als een schande ervaren, wanneer men ontdekt werd. Er zijn ook verhalen van douaniers, die op vluchtende smokkelaars geschoten hebben. Na een dergelijk incident vond men in één hut in totaal 90 kogelgaten. Er raakte daarbij echter niemand gewond.
Hoe werden de smokkelaars bekeken?
Friedrich Juen: De bevolking wist er natuurlijk van. En wanneer men een goede relatie had met de een of andere smokkelaar, dan kon men daaruit voordelen putten.
Tot wanneer werd er gesmokkeld?
Friedrich Juen: In de jaren vijftig en zestig na de tweede wereldoorlog werd er nog gesmokkeld, schoenen bijvoorbeeld. Tijdens de tweede wereldoorlog werden ook mensen, die door het nazi-regime werden vervolgd, door mijn oom Meinrad Juen en andere Montafoners over de Alpen naar het veilige Zwitserland gebracht.
Klopt het dat de smokkelaars om te musiceren naar Zwitserland gegaan zin en daar de harten van de vrouwen braken?
Friedrich Juen: Het klopt dat de Montafoners in Zwitserland graag geziene danspartners waren. In tegenstelling tot de Prättigauern, die met hun “Knospen“ (red.: klompen) lang niet zo subtiel dansten, hadden de Montafoners mooie dansschoenen mee.